Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ3186

Datum uitspraak2009-07-22
Datum gepubliceerd2009-07-22
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Hertogenbosch
Zaaknummers01/845629-08
Statusgepubliceerd


Indicatie

Promis-vonnis. De rechtbank overweegt dat, indien wel aannemelijk was geworden dat de hevige gemoedsbeweging bij verdachte het gevolg was van de wederrechtelijke aanranding, de wijze van verdediging door verdachte, het zeven keer blind steken op verschillende plaatsen, in verhouding tot het door het slachtoffer gebruikte geweld zo disproportioneel was dat het ook alsdan niet kan worden aanvaard als een onmiddellijk gevolg van de hevige gemoedsbeweging. Geen noodweerexces. Opgelegd voor doodslag wordt een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaar met aftrek van voorarrest en aan de nabestaande dient schade vergoed te worden. Een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 2 maanden wordt ten uitvoer gelegd.


Uitspraak

vonnis RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH Sector Strafrecht Parketnummer: 01/845629-08 Parketnummer vordering: 20/003078-06 Datum uitspraak: 22 juli 2009 Vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985, wonende te [adres], thans gedetineerd te: PI Vught, Vosseveld 2 HvB Regulier. Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 25 maart 2009, 10 juni 2009 en 8 juli 2009. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht. De tenlastelegging. De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 23 februari 2009. Aan verdachte is tenlastegelegd dat: hij op of omstreeks 28 december 2008 te Oss opzettelijk en (al dan niet) met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft hij met dat opzet en (al dan niet) na kalm beraad en rustig overleg, met een mes, in elk geval met een scherp en/of puntig voorwerp één of meermalen in het lichaam van die [slachtoffer] gestoken en/of gesneden, tengevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden; [Sr art. 289/287] De vordering na voorwaardelijke veroordeling. De zaak met parketnummer 20/003078-06 is aangebracht bij vordering van 4 maart 2009. Deze vordering heeft betrekking op het arrest van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch d.d. 30 mei 2007. Een kopie van de vordering is aan dit vonnis gehecht. De formele voorvragen. Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging. De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan. Het standpunt van de officier van justitie. De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd. Volgens de officier van justitie kan echter niet wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte dit met voorbedachten rade heeft gedaan. Verdachte heeft steeds verklaard dat hij het slachtoffer uit een paniekreactie heeft gestoken. In de verklaringen van verdachte vallen zijn beslissing om te steken en de uitvoering van dit voornemen vrijwel samen, waarbij ook plotse emoties een rol zouden hebben gespeeld. Volgens de officier van justitie kan ook anderszins uit het dossier niet blijken van voorbedachten rade. De officier van justitie vordert daarom vrijspraak van dit onderdeel van de tenlastelegging. Het standpunt van de verdediging. De verdediging stelt zich op het standpunt dat er bij verdachte geen sprake was van handelen met voorbedachten rade. Er was geen sprake van een vooropgezet plan dat daadwerkelijk is uitgevoerd door verdachte. Verdachte verklaart dat hij is doorgedraaid en over de rooie ging. Vele aanwezigen verklaren ook over de paniek die zij waarnamen bij verdachte. Volgens de verdediging was bij verdachte sprake van een plotselinge gemoedsopwelling, hetgeen voorbedachten rade uitsluit. De verdediging verzoekt de rechtbank om verdachte vrij te spreken van dit onderdeel van de tenlastelegging. De impliciet tenlastegelegde doodslag kan wel wettig en overtuigend worden bewezen. Het oordeel van de rechtbank. De rechtbank is, net als de officier van justitie en de verdediging van oordeel, dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte het slachtoffer met voorbedachten rade heeft doodgestoken. Verdachte heeft zowel bij de politie als ter terechtzitting steeds verklaard dat hij het slachtoffer uit een soort van paniekreactie heeft gestoken.1 De rechtbank is van oordeel dat uit de verklaring van verdachte niet volgt dat verdachte na kalm beraad en rustig overleg gehandeld heeft. Er zijn naar het oordeel van de rechtbank ook geen andere bewijsmiddelen voorhanden waaruit blijkt dat verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van dit onderdeel van de tenlastelegging. De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd door hem diverse malen te steken, waaronder éénmaal tot in het hart, waardoor het slachtoffer is overleden. De rechtbank bezigt daarvoor de volgende bewijsmiddelen: - de bekennende verklaring van verdachte 2; - het deskundigenrapport van het NFI betreffende pathologisch onderzoek d.d. 4 maart 2009; - de akte van overlijden van [slachtoffer].3 De bewezenverklaring. Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven genoemde bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte op 28 december 2008 te Oss opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft hij met dat opzet, met een mes, meermalen in het lichaam van die [slachtoffer] gestoken, tengevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden. Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken. De kwalificatie. Het bewezenverklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit. De strafbaarheid van het feit. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. De strafbaarheid van verdachte. Het standpunt van de verdediging. De verdediging stelt zich op het standpunt dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat verdachte met succes een beroep op noodweerexces kan doen. Naar de mening van de verdediging heeft verdachte onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mogen vrezen dat hij of zijn vader door [slachtoffer] en/of andere personen zouden worden mishandeld. Deze mishandelingen waren al bezig. Er was sprake van een noodweersituatie omdat de situatie op dat moment onmiddellijk dreigend was ten opzichte van vader en verdachte. Vervolgens heeft verdachte in zijn afweer de grenzen van proportionaliteit en subsidiariteit overschreden. Verdachte heeft een te zwaar middel gekozen en heeft dit op een te zware wijze gebruikt. Verdachte heeft dat gedaan als gevolg van een hevige gemoedsbeweging die door deze wederrechtelijke aanranding is opgewekt. Het standpunt van de officier van justitie. Volgens de officier van justitie is niet aannemelijk geworden dat er sprake was van een noodweersituatie. Verdachte heeft verklaard dat zijn vader door verschillende personen, waaronder het slachtoffer [slachtoffer], meermalen werd geslagen en dat hij na eerst met het mes gedreigd te hebben, daarna zelf werd aangevallen door [slachtoffer] en/of een derde persoon. Verdachte zou toen in paniek hebben gestoken. Deze verklaring van verdachte wordt niet ondersteund door de overige bewijsmiddelen, behalve door de verklaring van zijn vader. De verklaring van verdachte vindt enige steun in die verklaring, maar die steun is niet overtuigend. De verklaring van vader is inconsistent en wijkt voorts op belangrijke punten af van de verklaring van verdachte. Indien wel aannemelijk is dat er sprake was van een noodweersituatie ontbreekt volgens de officier van justitie de verdedigingswil. De vader van verdachte werd belaagd door [getuige 1], maar verdachte zocht de confrontatie met [slachtoffer] op. Dit laat zich niet aanmerken als een verdediginghandeling. Daarnaast is ook niet voldaan aan de eisen van proportionaliteit en/of subsidiariteit. Er was geen sprake van levensbedreigend geweld tegen verdachte. Door op een zeer riskante manier gebruik te maken van een mes en het door meermalen met kracht steken met een mes in het bovenlichaam van één van zijn beweerdelijke belagers, heeft verdachte de grenzen van de noodzakelijke verdediging ver overschreden. Indien wel moet worden uitgegaan van een noodweersituatie is volgens de officier van justitie ook niet aannemelijk geworden dat sprake was van een hevige gemoedsbeweging die werd veroorzaakt door de aanval en welke gemoedsbeweging van doorslaggevende betekenis moet zijn geweest voor de uiteindelijke gedraging. Het is niet aannemelijk dat verdachte handelde in paniek, maar veeleer dat de reeds bestaande kwaadheid jegens [slachtoffer] doorslaggevend is geweest. Daarnaast kan de door verdachte gepleegde doodslag niet worden aangemerkt als een onmiddellijk gevolg van een door die aanranding veroorzaakte hevige gemoedsbeweging. De door verdachte gepleegde doodslag moet ten opzichte van het feit waartegen verdachte meende zich te moeten verdedigen buiten proporties worden geacht, gelet op de (geringe) aard en ernst van het toegepaste geweld en de disproportionaliteit van het middel en de intensiteit. Het oordeel van de rechtbank. De rechtbank overweegt het volgende. De rechtbank is van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen in het dossier de feitelijke toedracht omtrent hetgeen er precies is gebeurd voorafgaand aan het steken door verdachte niet vast te stellen is. Bij de beoordeling van de vraag of er sprake is van noodweerexces zal de rechtbank daarom in het voordeel van verdachte uitgaan van de verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd, voor zover die niet door vaststaande feiten weersproken wordt. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij en [slachtoffer] goede vrienden waren en dat zij eerst ruzie hebben gekregen sinds zij in Duitsland hebben vastgezeten. Verdachte en [slachtoffer] zijn in Duitsland veroordeeld voor o.a. het bezit van gestolen auto-onderdelen. Verdachte voelde zich verraden door [slachtoffer] omdat [slachtoffer] een voor verdachte belastende verklaring had afgelegd, waarbij hij verdachte een grotere rol heeft toebedeeld dan in werkelijkheid het geval was en verdachte daardoor een te hoge gevangenisstraf heeft gekregen. Sindsdien wilde verdachte niets meer te maken hebben met [slachtoffer]. In de avond van 27 december 2008, één dag voor het plegen van het onderhavige feit, heeft verdachte [slachtoffer] diverse malen met zijn vuist in het gezicht geslagen, omdat hij erg boos was op [slachtoffer]. Op een schaal van 1 tot 10 was de kwaadheid van verdachte op het latere slachtoffer [slachtoffer] 9 à 10, aldus verdachtes verklaring bij de politie en ter terechtzitting4. Op 28 december 2008 waren verdachte, zijn vader en [getuige 2] in de woning van zijn vader aanwezig. Verdachte en zijn vader waren geïrriteerd omdat [slachtoffer] de hele dag, ook onder een valse naam, naar de vader van verdachte heeft gebeld. Verdachte zag via de nummerherkenning op de telefoon dat het nummer van [slachtoffer] erop stond. Zijn vader heeft toen [slachtoffer] gebeld en gezegd dat hij niet van die telefoontjes gediend was. Een tijdje daarna stond [slachtoffer] aan de voordeur. Zijn vader heeft de deur open gedaan. Verdachte en [getuige 2] waren op dat moment in de woonkamer. Verdachte voelde zich op dat moment gespannen en voelde dat de situatie dreigend werd. Verdachte was bang dat er iets zou gebeuren. Toen verdachte hoorde dat er trammelant was is hij naar de gang gelopen. Hij wilde iets bij zich hebben en voelde op dat moment dat hij zijn mes in zijn jaszak had zitten. Verdachte raakte een beetje in paniek. Verdachte zag dat een jongen, die later [getuige 1] bleek te zijn, zijn vader sloeg. Verdachte zag dat [slachtoffer] op zijn vader afliep en dat [slachtoffer] zijn vader sloeg. Verdachte heeft niet gezien dat zijn vader als eerste [slachtoffer] heeft geslagen. Verdachte is tussen zijn vader en [slachtoffer] en in gaan staan toen zijn vader werd geslagen. Verdachte was boos en heeft iets dreigends gezegd. Hij heeft zijn mes gepakt en opengeklapt en gedreigd met het mes. Als gevolg van het dreigen met het mes deden [getuige 1] en [slachtoffer] een stap terug. Er ontstond een woordenwisseling over Duitsland. Verdachte is naar [slachtoffer] toegegaan en heeft hem geduwd om hem verder bij zijn vader weg te werken. Op een gegeven moment zag hij [slachtoffer] een stap in de richting van zijn vader zetten. Verdachte heeft toen in paniek gestoken. Met paniek bedoelt hij een soort angst. Verdachte heeft nooit een wapen bij [slachtoffer] gezien op 28 december of daarvoor. Verdachte heeft op 28 december bij de andere jongens ook geen wapen gezien. De rechtbank is van oordeel dat onder de door de verdachte geschetste omstandigheden verdachte de aanval van [getuige 1] en [slachtoffer] op zijn vader kon ervaren als een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, waartegen hij zijn vader mocht verdedigen. Verdachte heeft niet gezien dat zijn vader als eerste [slachtoffer] heeft geslagen. Uit de verklaring van de vader van verdachte blijkt dat dit wel het geval is geweest. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat er sprake was van een noodweersituatie. Bij de verdediging tegen een wederrechtelijke aanranding dient verdachte te blijven binnen de grenzen van de proportionaliteit en subsidiariteit. De rechtbank is van oordeel dat verdachte de grenzen van de noodzakelijkheid van de verdediging heeft overschreden. Verdachte heeft gezien dat [slachtoffer] en [getuige 1] zijn vader sloegen, maar het toegepaste geweld was niet levensbedreigend en zeer beperkt. [slachtoffer] had geen wapen bij zich. Ook een dag eerder, toen verdachte [slachtoffer] had geslagen, heeft [slachtoffer] niet terug geslagen en is er over en weer niet met wapens gedreigd. Verdachte was niet alleen in de woning aanwezig, maar samen met zijn vader en zijn vriend, [getuige 2]. Verdachte heeft zelf een stap richting [slachtoffer] gezet, zijn mes gepakt en [slachtoffer] 7 keer gestoken, waaronder een steek in het hart. Door aldus te handelen heeft verdachte de grenzen van de noodzakelijke verdediging ruimschoots overschreden. Om een geslaagd beroep op noodweerexces te kunnen doen dient de overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging het onmiddellijk gevolg te zijn van een hevige gemoedsbeweging die door de aanranding is veroorzaakt. Aannemelijk moet zijn dat de aldus veroorzaakte gemoedsbeweging van doorslaggevend belang is geweest voor de gedraging (HR 13 juni 2006, LJN AW 3569, NJ 2006, 343, NbSr 2006, 254). Naar het oordeel van de rechtbank is in casu niet aannemelijk geworden dat verdachte heeft gereageerd uit een hevige gemoedsbeweging die het gevolg was van de wederrechtelijke aanranding. Verdachte heeft verklaard dat hij zich al angstig en gespannen voelde en bang was dat er iets dreigends ging gebeuren op het moment dat zijn vader de deur voor [slachtoffer] open deed. Verdachte heeft verklaard dat hij vooral boos was op [slachtoffer] vanwege hetgeen er in Duitsland gebeurd was. Verdachte heeft [slachtoffer] één dag voor het plegen van het onderhavige feit om die reden diverse malen geslagen. De boosheid jegens [slachtoffer] was daardoor slechts een beetje gezakt. Tevens was verdachte geïrriteerd omdat [slachtoffer] verschillende malen had gebeld. De rechtbank is van oordeel dat de reeds bestaande kwaadheid van verdachte ten opzichte van [slachtoffer] doorslaggevend is geweest voor het steken door verdachte en niet de door verdachte gestelde paniek en angst die door de wederrechtelijke aanranding zou zijn veroorzaakt. De rechtbank merkt daarbij nog op dat verdachte zich alleen op [slachtoffer] heeft gericht en niet op [getuige 1], terwijl deze degene was die zijn vader als eerste heeft geslagen. Anders dan verdachte verklaren noch de vader van verdachte noch anderen dat [slachtoffer] überhaupt de vader van verdachte geslagen heeft. De rechtbank overweegt dat, indien wel aannemelijk was geworden dat de hevige gemoedsbeweging bij verdachte het gevolg was van de wederrechtelijke aanranding, de de wijze van verdediging door verdachte, het zeven keer blind steken op verschillende plaatsen, in verhouding tot het door het slachtoffer gebruikte geweld zo disproportioneel was dat het ook alsdan niet kan worden aanvaard als een onmiddellijk gevolg van de hevige gemoedsbeweging. Gelet op bovenstaande overwegingen verwerpt de rechtbank het verweer van de raadsman. Ook overigens zijn er geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard. Toepasselijke wetsartikelen. De beslissing is gegrond op de artikelen: Wetboek van Strafrecht art. 10, 24c, 27, 36f, 287. Oplegging van straf en/of maatregel. De eis van de officier van justitie. De officier van justitie eist een gevangenisstraf van 9 jaar met aftrek van voorarrest. De vordering van de benadeelde partij dient te worden toegewezen tot een bedrag van € 10.327,82 (posten uitvaarverzorging [naam bedrijf] en [naam bedrijf] natuursteen). De officier van justitie verzoekt de rechtbank om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. De benadeelde partij dient niet-ontvankelijk verklaard te worden in de post [post 1], aangezien deze post niet eenvoudig van aard is. De officier van justitie vordert tevens de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 2 maanden. Deze straf is opgelegd door het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch onder parketnummer 20/003078-06. Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht. Het standpunt van de verdediging. De verdediging heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van de op te leggen straf, aangezien de verdediging heeft verzocht om verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging wegens een beroep op noodweerexces. De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij. Het oordeel van de rechtbank. Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Bij de strafoplegging zal de rechtbank in het nadeel van verdachte rekening houden met het volgende. Verdachte heeft het slachtoffer op gruwelijke wijze om het leven gebracht door hem 7 keer te steken, waarvan één steek in de hartstreek die dodelijk was. Verdachte heeft door het plegen van het feit een jarenlange vete tussen hem en het slachtoffer op een zeer gewelddadige wijze beslecht. Verdachte is er niet voor terug geschrokken om dergelijk bruut en zwaar geweld tegen het slachtoffer, die vroeger een vriend van hem was, te gebruiken. Bij de strafoplegging neemt de rechtbank tevens in aanmerking dat verdachte de nabestaanden van het slachtoffer een onherstelbaar en diep leed heeft aangedaan dat veel emotionele gevolgen heeft voor hen. Dit leed is extra zwaar voor de nabestaanden van het slachtoffer, omdat ook hun oudste dochter/zus is overleden.5 Daarnaast houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte de dag ervoor het slachtoffer ook al flink mishandeld heeft en het onderhavige strafbare feit heeft gepleegd tijdens de proeftijd van een eerdere veroordeling. De rechtbank is van oordeel dat de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is gepleegd op zichzelf een langere gevangenisstraf rechtvaardigen dan de straf die de officier van justitie heeft gevorderd. Bij de strafoplegging zal de rechtbank anderzijds in het voordeel van verdachte rekening houden met het volgende. Uit een omtrent de geestvermogens van verdachte uitgebracht psychologisch rapport door C. Clarijs van 14 maart 2009 blijkt dat het door hem gepleegde strafbare feit in enigszins verminderde mate aan hem kan worden toegerekend. Daarnaast neemt de rechtbank bij de strafoplegging de procesopstelling van verdachte in aanmerking. Verdachte heeft het door hem gepleegde strafbare feit bij de aanvang van het tegen hem ingestelde onderzoek toegegeven. Verdachte heeft steeds een verklaring afgelegd en heeft zich niet beroepen op zijn zwijgrecht. Verdachte heeft er blijk van gegeven dat hij de onjuistheid van zijn handelen en de ernst van het door hem aan het slachtoffer en de nabestaanden aangedane leed inziet en heeft spijt betuigd. Tenslotte houdt de rechtbank – in tegenstelling tot de officier van justitie bij zijn eis - rekening met de jeugdige leeftijd van verdachte, te weten 23 jaar, ten tijde van het delict. De rechtbank zal, met name gelet op de jeugdige leeftijd van verdachte, een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de op te leggen straf de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt. De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf welke vrijheidsbeneming meebrengt voor de duur als hierna te melden. De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]. De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de posten uitvaartverzorging [naam bedrijf] en [naam bedrijf] natuursteen. De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de post [post 1] van haar vordering, aangezien dit deel niet van zo eenvoudige aard is dat het zich leent voor behandeling in het strafgeding. De benadeelde partij kan dit onderdeel van haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen. De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten. De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Aangezien aldus aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat verdachte van de schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot schadevergoeding. Beslag. De rechtbank zal ambtshalve een beslissing nemen omtrent de inbeslaggenomen voorwerpen. De rechtbank is van oordeel dat het in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerp vatbaar is voor verbeurdverklaring, omdat - zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting – dit een voorwerp is met behulp van welk het feit is begaan en dit voorwerp ten tijde van het begaan van het feit aan verdachte toebehoorde. De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen aan de rechthebbende nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van de inbeslaggenomen voorwerpen. Motivering van de beslissing na voorwaardelijke veroordeling 20/003078-06. De vordering voldoet aan alle wettelijke eisen. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd tot behandeling van deze vordering. Uit onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Bijzondere omstandigheden die aan de tenuitvoerlegging in de weg staan zijn niet aanwezig. De rechtbank zal dan ook de gevorderde tenuitvoerlegging gelasten. DE UITSPRAAK Verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven. Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij. Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf: doodslag Verklaart verdachte hiervoor strafbaar. Legt op de volgende straf(fen) en/of maatregel(en). Gevangenisstraf voor de duur van 8 jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht. Verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten: een mes (nr. 2 op de beslaglijst). Teruggave inbeslaggenomen voorwerpen aan de rechthebbende, te weten: de onder 1 en 3 t/m 6 genoemde voorwerpen op de beslaglijst. Maatregel van schadevergoeding van EUR 10.327,82 subsidiair 86 dagen hechtenis. Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van de nabestaande [benadeelde partij] van een bedrag van EUR 10.327,82 (zegge: tienduizenddriehonderdzevenentwintig euro en tweeëntachtig eurocent), terzake uitvaartverzorging [naam bedrijf] en [naam bedrijf] natuursteen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 86 dagen hechtenis. De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op. Beslissing op de vordering van de benadeelde partij: Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij], van een bedrag van EUR 10.327,82 (zegge: tienduizenddriehonderdzevenentwintig euro en tweeëntachtig eurocent), terzake uitvaartverzoring [naam bedrijf] en [naam bedrijf] natuursteen. Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot heden begroot op nihil. Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten. Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering, terzake [post 1], niet ontvankelijk is. Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voorzover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade. Beslissing na voorwaardelijke veroordeling: Last tot tenuitvoerlegging van de straf, voorzover voorwaardelijk opgelegd bij arrest van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch d.d. 30 mei 2007, gewezen onder parketnummer 20/003078-06, te weten: een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden. Dit vonnis is gewezen door: mr. K. Visser, voorzitter, mr. J.M.A. van Atteveld en mr. R.M.L. Heemskerk-Pleging, leden, in tegenwoordigheid van mr. E. de Dooij, griffier, en is uitgesproken op 22 juli 2009. 1 Verklaring verdachte ter terechtzitting d.d. 8 juli 2009, blz. 31, 41 en 47. 2 Verklaring verdachte ter terechtzitting d.d. 8 juli 2009. 3 Uittreksel overlijdensakte, blz. 212. 4 Verklaring verdachte ter terechtzitting d.d. 8 juli 2009, blz. 55. 5 Vordering benadeelde partij [benadeelde partij], blz. 1 onder 4a.